Geschiedenis
- Details
- Gepubliceerd: dinsdag 19 maart 2013 20:30
De ‘jong schut’ (in vergelijking met het St. Jacob en St. Annagilde) is ontstaan uit twee aparte gilden. Over de stichtingsdatum is vrij weinig bekend.
Reeds in 1459 echter wordt in Leende een altaar van Maria en Catharina vermeld, terwijl een eeuw later St. Barbara en St. Catharina aan hetzelfde altaar worden vereerd. Deze beneficies en de houten beelden van St. Catharina (ca 1480) en St. Barbara (ca 1500) duiden op een laat-middeleeuwse verering van beide heiligen in Leende.
In een brief uit 1576 aan de heer van Heeze en Leende wordt het Gilde tot nu toe voor het eerst genoemd. Hieronder een kopie van het verzoekschrift aan de heer, zoals in het archief van St. Jacob en St. Anna aanwezig is. Het verzoekschrift is voor het eerst overgeschreven door Arndt Melchior, die van ca 1600 tot na 1635 secretaris van de heerlijkheid was.
Afschrift.
Aan de Heer van Heeze en Leende
Toonen met allen eerbied de Dekens, Gildebroeders en gewone leden van Sint jacob en Sint Anna en van Sint Catharinagilde van Leende, hoe dat onderscheidene goede ordonnantien en privilegien. +. onder de broeders der voornoemde gilden ter verbetering van de overtreders noodig waren zekere punten, straffen en geldboeten, te weten, als volgt: dat al degene, die eenigen twist of ongenoegen veroorzaakt za; verbeuren onder de schutters, een pond was voor de Kerk en voor de gildebroeders en schutters een ton bier. dat aldegene, die met den koning van het gild op omgangsdagen niet ter kerke komt om de prossessie mede te gaan, zal verbeuren een pond was ten voordeele als boven. dat aldegenen, die op den vogel zullen schieten en den koning niet zullen vergezellen en gezelschap houden den maaltijd en bij het teren, die zullen verbeuren een pond was en hun gelag van die dag, noch zullen van den konig niet mogen gaan dan om hem te beschenken. Welke punten de supplianten niet zouden ter executien stellen.+. peenen en amenden afpanden zonder expres consent Uwer Edelheid binnen ootmoedelijk.+. deze ordonneiren hunne beden en begeerten zijnde de voorschreven.+. amenden met de vorsteren mogen doen.+. panden van de guldebroeders panden de guldebroeders en schutters, die in gebreke zullen zijn.+. geen des voorgeschreven is. dat het Uwe Edelheid believe.+. te gunnen en toe te staan drie gulden en vijftien stuivers, Brabants geld, zooals die van Heeze het hebben, om deze te gebruiken voor den maaltijd van de omgangsdagen van het gild Het welk doende zullen de schutters en de broeders van voornoemde gilden van Sint Jacob en Sint Anna en van Sint Catharina verplicht zijn den officier en de justitie allen bijstand te verleenen als zulks verzocht wordt:
De ondergeteekende Secretaris verklaart, dat dit afschrift overeenkomt met het oorspronkelijke stuk zoo verre dit wegens verrotting en verduistering niet leesbaar is.
(was getekend)
Arndt Melchior
.+. was verrot en verduisterd
Naast het verzoek om een toelage, erkennen de gildebroeders dat zij niet het pandrecht hebben (bij een schuldenaar een stuk huisraad wegnemen om het te verkopen). Zij vragen derhalve om samen met de vorster (een bode van het gerecht, vergelijkbaar met de latere gemeenteveldwachter) te mogen panden bij de gildebroeder, die boete verschuldigd is en niet betaalt.
Het antwoord van de Heer van Hoorne luid als volgt:
Afschrift.
Willem van Hoorne enz. te Heeze
Gezien hebbende en van dit verzoekschrift zijnde komt bij dezen overeen en verleent ten behoeve van de verzoekers, toestemming tot deze punten en dat zij de straffen en geldboeten van de overtreders mogen doen afpanden bij den vorster van Leende, blijvende de Heer geheel in zijn recht en rechtsvordering tegen de misdadigers.
Gunt en verleent nog aan de verzoekers drie gulden en vijftien stuivers elk jaar zoolang de schutterij bestaat, om die te gebruiken volgens oud gebruik, zooals in het verzoekschrift des officiers is vastgesteld; op voorwaarde dat de broeders en schutters van de voornoemde gilden verplicht zullen zijn om in aller haast en vlijt den officier en de Justitie allen bijstand en hulp verleenen.
De ordineerende Rentmeester van Heeze putende toekomende drie gulden en vijftien stuivers Brabants geld betalen aan de voornoemde gilden ondermans kwintantie, welke som hem verzekert worde in ’t overgeeven van zijne rekening en eens en voor altijd onder e coppitale van het voorschrift dezer actie, zoo heeft de voornoemde Heer Willem van Hoorne dit ondertekend den 29 juni 1516.
Bij het kopiëren van de tekst in 1842 en 1886 is er een verkeerde datum overgenomen in het antwoord (1516). In die leefde er geen Willem van Hoorne, want in 1516 was Maximilaan van Hoorne Heer van Heeze en Leende en Willem van Hoorne in 1573 tot 1580. vermoedelijk heeft er 1576 gestaan en wordt dat als datering aangehouden.
J. Gerards, die tussen 1621 en 1652 drossaard van de heerlijkheid van Heeze, Leende en Zesgehuchten was, ondertekende voor beide Leendse gilden een kaart. In 38 artikelen worden alle zaken betreffende de gilden geregeld. Uit een boekje, dat in 1715 begint, blijkt dat het gilde toen werd heropgericht (het boekje is het oudste archiefstuk van het gilde). Het betalen van trouwgeld en doodschuld moest opnieuw worden vastgelegd. In de losse aantekeningen in het boekje valt de verpachting van overheidsplaatsen op. Frans Hendr. Smulders kocht in 1699 een vaandrigsplaats ‘voor zijn leven en den selven dato alles betaalt’. De kapiteinsplaats was in 1691 gekocht voor ‘seven ferel biers’, terwijl in 1731 Hendrick van Asten er 20 gulden en ‘een nieuwe helbaert en een nieuwe sjerp’ voor over had. De tromverpachting bracht ook al geld op. Hoeveel Hendrik Gerart Tijs er in 1715 voor moest neertellen is onbekend. In 1880 was het F5,-. Ook komen er tussen de aantekeningen toezeggingen van trouwgelden, doodschulden en schenkingen voor. Zo gaven in 1715 de erfgenamen van Hendrick Antonius donkers 21 rijksdaalders, waarvoor jaarlijks een Heilige Mis gelezen moest worden. Enkele rekeningen, mededelingen over aankopen (in 1754: ‘van ons patronesse en coperen candelaers’) en verklaringen over het aantal aanwezigen schilden(1754: ’42 schilten en den vogel’) zijn bekend. De medaillons uit het vaandel van 1819 werden in 1858 in een vaandel gezet en van in 1972 gerestaureerd. Het oudste koningsschil is van 1646. het daarop volgende schild uit 1753 is het begin van een nagenoeg onderbroken serie tot 1889. alleen de Franse tijd en het schietverbod in 1830 hebben kleine hiaten veroorzaakt. Het gilde is altijd grondeigenaar geweest; het bezit momenteel 20 are aan de Langstraat en 34 are in ‘de speel’. Tussen 1745 en 1749 is ‘den acker’ gekocht, terwijl men al in 1731 ‘een akker in de speel’ van 60 roeden had verworven. Dhr Panken constateerden ruim honderd jaar geleden dater in 1848 en 1851 telkens acht schilden in Eindhoven zijn verkocht. Ook noteerde hij dat ‘om op teerdagen te dansen en het bezoek dier feesten door het vrouwvolk zoo goed als afgeschaft is’. na 1889 werd er geen koningsschild meer geschonken. In de jaren twintig begon een slapende periode, waarin het gilde overleefde met zesleden (1952). Het gilde kostumeerde zich in 1959 en stak zich in 1983 in het nieuw. In de daarop volgende jaren groeide het gilde en in het jaar 2000 heeft gilde zich opnieuw in het nieuw gestoken.
Heropleving
Na de beroering na de dreigende verkoop in 1952 kwam daar verandering in. Het gilde had toen nog maar vier leden; twee hadden er afgehaakt na de voor hen negatief verlopen stemming. De vier over gebleven leden, Driek en Willem van Meijl, regerend deken Frans van Dijk sr. en Jan van Laarhoven, wilden het gilde in de geest van het alom opbloeiende gildewezen nieuw leven inblazen. Bij Willem van Meijl aan huis voerden ze een bespreking met een afgevaardigde van Kring Kempenland over de heroprichting. Op vrijdag 21 november 1952 tijdens een eerste vergadering, die weer werd gehouden ten huize van Willem, konden er veertien nieuwe leden genoteerd worden. Er werd uitgezien naar een gildehuis en dat werd het café van P. van Asten, waar op 9 januari een heroprichtingsvergadering plaatsvond, in de aanwezigheid van de voorzitter en de secretaris van Kring Kempenland. Het ledental steeg tot 25 en vervolgens tot 28. De oudgedienden werden in het bestuur gekozen: onder regerend deken Frans van Dijk sr. werd Willem van Meijl en Driek jonge deken en secretaris. In maart werd besloten om de 65 are gildegrond niet meer te verpachten onder de leden, maar zelf gezamenlijk te verbouwen teneinde van de opbrengst te vergroten.
Er zat weer leven in het gilde en dat was reden om de uitrusting weer eens voor de dag te halen en te inventariseren. De attributen hadden 25 jaar bij Willem van Meijl opgeslagen gelegen en de verzameling zag er volgens het jaarverslag van 1953 uit ‘als een bouwvallig huis’. Dat was ook niet verwonderlijk. Gedurende de hele Duitse bezetting hield Willem de door Jolles geïnventariseerde spullen goed verborgen onder het hooi. Noodzakelijk natuurlijk, maar geen optimale bewaarplaats voor het volgens het jaarverslag, ‘oud versleten vaandel, de 24 konings- en 2 keizerschilden, papegaai, 8 sjerpen 7 stokken, gildetrom met stokken en boeken die op de Achelse Kluis zijn teruggehaald’. Om de spullen weer toonbaar te maken, werd er gepoetst, geboend en gestoomd. Alles werd hersteld alleen het vaandel uit 1819 was niet meer te redden. Op 16 mei echter leverde de Waters uit Geldrop een nieuw vaandel af, waarmee een dag later op de kringgildedag van het Sint Jansgilde in Soerendonk een prijs werd gewonnen. De Leendenaren behaalden een derde plaats; het Sint Catharina en Sint Barbaragilde was definitief ontwaakt.
Het Sint Catharina en Sint Barbaragilde zou waarschijnlijk voltooid verleden tijd zijn geweest, ware het niet dat Willem van Meijl op een goede dag in het voorjaar van 1952 in straf tempo zijn neef Driek ging halen om mee te stemmen over de verkoop van de gildegrond. Het Leendse gilde sliep vast op dat moment en tijdens een onvoltallige vergadering in het café van P. van Asten dreigde een meerderheid in te stemmen met een zachte, edoch zoete dood van het gilde. Er waren toen nog zes leden. De instemming gebrachte verkoop van gildegrond, ten goede van een laatste teeravond, dreigde een meerderheid te krijgen. Maar nadat Willem zijn neef in allerijl onder de koeien vandaan had gehaald, waarborgde diens tegenstem het behoud van de grond en daarmee het voortbestaan van het gilde.
Driek van Meijl werd geboren in Leende op 5 januari 1888 en Willem ruim een jaar later, op 4 februari 1889. beide werden rond de Sint-Jansdag in 1905 lid van het gilde, dat toen nog enige activiteit kende. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog moesten de geweren ingeleverd worden. Het vogelschieten was afgelopen en werd na de oorlog niet meer hetvat. De activiteit liep terug tot een Heilige Mis met de Kermis en verder het opmaken van het geld dat binnen kwam uit de verhuur van de gildegrond. Het ledental liep terug en het gilde ging een slapende periode in. J. Jolles signaleerde in 1933 zeven leden: ‘kans op uitbreiding schijnt, althans in de tegenwoordige omstandigheden, niet te bestaan’. Jolles bezocht in Leende Willem van Meijl aan huis, die de zorg voor de gildespullen op zich genomen had. Tevens was Willem tamboer en regelde veel op bestuurlijk terrein, verzorgde de teeravonden (bij hem thuis, als het varken was geslacht) en bestelde de missen. Driek zwaaide tot 1918 het vaandel, werd vaandrig en werd in 1933 kapitein. Het gilde bleef als hechte groep van zes man bestaan.